Ooit heb ik becijferd dat er in Nederland zo’n 150 tot 200 miljoen giftverzoeken per jaar worden gedaan. Een brief, een telefoontje, iemand aan de deur of een leuk gesprek op straat. Iedere volwassen Nederlander heeft zo wel één of twee keer per maand een verzoek. Tel maar op. Hierdoor geeft het gemiddelde huishouden zo’n 350 euro per jaar aan het goede doel. Dat doen we goed, maar zou het ook anders kunnen?
Stel: de familie Dubbeldam zit met de kerst aan tafel. Vader haalt veertig briefjes van tien uit zijn achterzak en geeft zijn vrouw en ieder van zijn twee kinderen een stapeltje van tien briefjes. ‘Laten we het tijdens dit diner eens hebben over welke goede doelen we met dit geld komend jaar kunnen steunen’, oppert vader. Na het dessert heeft ieder lid van het gezin een keuze gemaakt. Een goed gesprek over de noden in de wereld en de dromen ter verbetering van deze wereld omlijstte het kerstmaal. De volgende dag boekt vader alle bedragen over naar de geselecteerde goede doelen en noteert deze uitgaven meteen maar op zijn lijstje ‘fiscale aftrekposten’.
Stel: alle huishoudens in Nederland handelen zo. Goede doelen blij verrast, want die hebben op 1 januari al hun centjes op de bank staan. Ze kunnen hun fondsenwervers omscholen tot ‘doelbesteders’. Die hebben immers de rest van het jaar niets meer te doen. De uitgaven aan hun externe dienstverleners die die honderden miljoenen giftverzoeken uitvoeren, gaan naar nul. De familie Dubbeldam ook blij verrast. Tijdens hun avondmaal worden zij niet meer gestoord door een telefoontje of deurbel. Alle tijd voor elkaar en zo vertellen de gezinsleden om beurten over de impact van de goede doelen die zij steunen.
Een wenkend perspectief of een nachtmerrie voor de hardwerkende fondsenwerver?