Vijfentwintig jaar belangenbehartiging
OpinieDit jaar bestaat de belangenbehartiging door en voor fondsenwervende instellingen in Nederland vijfentwintig jaar. Net als Jan van Berkel, de huidige voorzitter van Goede Doelen Nederland, was ik er indertijd bij.
In de zeer vroege jaren 90 zong de gedachte rond dat het tijd was om een club van fondsenwervers op te richten. Dat gebeurde in 1994 met het Genootschap van Fondsenwervers (NGF), waarvan ik zelf de initiatiefnemer was. In dezelfde kring werd gedacht over het oprichten van een belangenvereniging van fondsenwervende instellingen. Met een groep van zo'n 15 à 20 directeuren en hoofden Fondsenwerving, soms zelfs van dezelfde organisaties zoals de Nederlandse Brandwonden Stichting en Artsen zonder Grenzen, kwamen we tot de oprichting van de Vereniging van Fondsenwervende Instellingen (VFI). Die zou de belangen gaan behartigen van de goede doelen en andere fondsenwervende instellingen. Volgens mij was de concrete eerste stap om tot die oprichting te komen een discussiestuk in mei 1993, van Kommer Braber, toenmalige directeur van de Leprastichting, genaamd ‘Een nieuwe samenwerkingsstructuur voor fondsenwervend Nederland. Discussiestuk’.
Namens de Nederlandse Brandwonden Stichting deden we met drie mensen mee vanuit directie en managementteam. Naast mijzelf waren dat de ons helaas ontvallen Hans van Nassau en Nico Venne. We vonden een belangenbehartiger van fondsenwervende instellingen belangrijk, ook in een tijd dat er van straat- en huis-aanhuiswerving nog geen sprake was, dat er nog massaal direct mail werd ingezet, dat de telefoon als wervingsinstrument nog nauwelijks was ontdekt en dat van digitale wervingskanalen nog niemand had gehoord. Net als het NGF werd ook de VFI in 1994 opgericht. Dit jaar dus vijfentwintig jaar geleden.
Sympathie en kritiek
Een belangenorganisatie was geen slecht idee, want goede doelen konden weliswaar rekenen op de sympathie van het publiek, maar in de media klonk ook regelmatig ernstige kritiek door. Zo werd er met een zekere regelmaat geklaagd dat er teveel direct mail in de brievenbus kwam. En op gezette tijden kwam een goed doel negatief in de publiciteit, omdat er iets misging of leek te gaan. Hoewel de oprichting van een brancheorganisatie deel uitmaakt van het streven naar professionalisering, wisten we ook wel dat het publiek goede doelen toch vooral zag als organisaties die werden geleid door een goedwillende mensen, die dat werk vooral deden om iets voor de samenleving te doen, niet om er zelf beter van te worden. Dat het voor een groot deel ook toen al redelijk professioneel gerunde organisaties waren, waar mensen ook gewoon werken voor een inkomen, viel grotendeels buiten de publieksbeleving.
We hadden er intussen nog geen idee van dat er een tijd zou komen, dat er veelbelovende wervingskanalen bij zouden komen, zoals face-to-facewerving en grootschalig gebruik van de telefoon en dus ook niet dat er binnen pak weg een decennium nadat die kanalen succesvol waren geworden, ze door reguleringsdwang ernstig onder druk zouden komen te staan. Met reguleringsdwang bedoel ik regulering door de overheid én zelfregulering om (meer) van die overheidsregels te voorkomen.
De kritiek die regelmatig in de vroege jaren 90 al in de pers doorklonk over de 'bedelbrieven' van goede doelen en goededoelenloterijen is weliswaar afgenomen, maar dat geld ook voor de betekenis van dat wervingskanaal.
Tegenwind
In de nieuwe eeuw kregen we in het speelveld van de fondsenwerving steeds vaker te maken met tegenwind. Sommige zaken zoals de nieuwe Europese betaalspelregels en de privacywetgeving vroegen vooral heel veel energie en tijd en dus geld, voor de noodzakelijke aanpassingen. Andere ontwikkelingen vormen een meer directe bedreiging van wervingskanalen. De optisch leesbare acceptgiro is er nog altijd, maar het plan om hem op te heffen is niet van tafel. Adresgegevens worden door de banken niet meer meegeleverd. Fondsenwervende instellingen moeten nu aangeven welke persoon de ‘ultimate beneficiary owner’ van het goede doel is, een wetstechnische contradictio in terminis, die voor het publiek een bijzonder verwarrende situatie oplevert: ‘bestuursleden horen toch niet van het goede doel te profiteren.’
Maar we zijn er nog niet. Met staatssecretaris Mona Keijzer aan het roer komt ook het bellen met (potentiële) gevers verder onder druk te staan. De manier waarop ze schrijft over mogelijke verdere beperking van de ‘klantrelatie’ is ronduit beangstigend.
'In de nieuwe eeuw kregen we in het speelveld van de fondsenwerving steeds vaker te maken met tegenwind'
Intussen duikt de kritiek op direct mail af en toe weer op en gaan sommige kamerleden daarin gedachteloos mee. De overheid wil om ‘ongewenste geldstromen’ te voorkomen, dat giften van 15.000 euro en meer, openbaar worden gemaakt. Een voor grotere gevers en dus voor fondsenwervende instellingen bijzonder vervelende maatregel, die bovendien zijn doel voorbijschiet. Als je alles bij elkaar optelt, dan gedraagt de overheid zich als de vijand van de filantropische sector. In het manifest Ruimte voor Geven (2011) presenteerde Mark Rutte de overheid als de vriend en partner van de filantropische sector. Woorden waren het, lege woorden, want het wordt er niet beter op. Sander Dekker, minister voor Rechtsbescherming stuurde op 18 oktober 2019 een brief aan de Tweede Kamer, over het overheidsbeleid en de coördinerende rol van zijn ministerie ten aanzien van filantropie. Een vrij leeg en visieloos stuk is het, typisch het werk van de ambtenaren die dit klusje nu van hun todolijstje kunnen schrappen.
Niet gedaan
Bij de oprichting had ik een helder beeld van de zaken die zouden moeten worden opgepakt en daar stond ik zeker niet alleen in, zie het stuk van Kommer Braber op fondsenwerving.nl, bij dit artikel. Ik noem de voor mij belangrijkste zaken.
Waarom heeft GDN ons niet minimaal één voorvrouw of -man opgeleverd, die zich regelmatig en met gezag richtte tot het publiek en zeker ook tot de sector zelf, over de prangende kwesties die ik hier heb genoemd en meer? Die met overtuiging en gezag haar of zijn visie op de sector en de samenleving losliet en actief deelnam aan de gedachtevorming over de plaats van de filantropie en de fondsenwerving in de samenleving.
Waar is de langlopende voorlichtingscampagne gebleven, om het publiek te wijzen op het enorme belang van de honderdduizenden vrijwilligers in Nederland?
Waarom spreek ik zo vaak directieleden van goede doelen, bij wie GDN al lang niet meer op de prioriteitenlijstjes staat?
Toen we de Vereniging van Fondsenwervende instellingen oprichtten stond velen van ons voor ogen dat de club zich zou richten op alle fondsenwervende instellingen van ziekenhuis tot museum en van zorg tot theater. Over vijfentwintig jaar gerekend ligt de aanwas op minder dan één nieuw lid per maand. Dat hadden er meer moeten zijn, vanuit alle maatschappelijke sectoren. Vanuit al die instellingen die in meer of mindere mate bezig zijn met extra geld voor hun doelstellingen bijeen te krijgen. Dan hadden we het ook gewoon Vereniging van Fondsenwervende Instellingen kunnen blijven noemen.
'Intussen duikt de kritiek op direct mail af en toe weer op en gaan sommige kamerleden daarin gedachteloos mee'
Wat heeft GDN de afgelopen vijfentwintig jaar gedaan om het publiek gunstig en begripvol te stemmen over fondsenwerving? Waneer confronteerde GDN het publiek met de harde waarheid over goede doelen, door in alle openheid tegen het publiek te zeggen: ‘Goede Doelen zijn gewoon een soort bedrijven, die vakkundig worden geleid en waarvoor die mensen gewoon betaald worden? Als goede doelen iets willen bereiken, zullen ze kosten moeten maken, want zo zit onze samenleving nu eenmaal in elkaar. Kosten voor wetenschappelijk onderzoek, maar ook voor de leaseauto van de directeur. En kosten voor fondsenwerving. Want mensen geven nu eenmaal (bijna) niet uit zichzelf. Wil je om die reden niets geven: even goede vrienden. En ja, om steun te vinden voor ons werk bellen we je soms op. We doen dat goedgetraind en met respect en begrip. Maar we bellen wel. En als het je ergert dat wij je tijdens het eten bellen voor de honger elders, dan zou je in de eerste plaats eens over jezelf moeten nadenken. En als je wilt weten wat er in Nederland allemaal niet zou zijn als er geen fondsenwervende instellingen waren, moet je professor René Bekkers een e-mail sturen. Hij liet er tijdens zijn oratie op 6 juni 2019 even mooie als schokkende dia’s van zien.’ De harde waarheid hebben we nodig en het lef om hem te vertellen.
Veel bereikt
Ik realiseer me dat wijzen op wat er niet of nauwelijks is gebeurd, onrecht doet aan het vele dat wel is bereikt. Ik weet dat er betrokken mensen werken bij GDN, die zich enorm en naar beste kunnen inzetten voor de sector. Het is veel en zwaar werk om een overweldigende hoeveelheid issues in de gaten te houden en onderhanden te nemen, overleg te voeren met overheden en vele andere partners, ledenactiviteiten te initiëren en organiseren en ga zo maar door. Dat alles is ook gebeurd en zal ongetwijfeld aandacht krijgen op het jubileumcongres op 1 november 2019, nadat dit blad ter perse is gegaan. Dat ik wijs op enkele zaken die ik mis, betekent dus niet dat ik geen waardering heb voor de inzet en de betrokkenheid van Gosse Bosma en zijn mensen. Wat ik te zeggen heb, is niet bedoeld voor individuele betrokkenen. Dat kan ook niet als het gaat over een periode van vijfentwintig jaar. Het is vooral bedoeld om in beeld te brengen dat we als sector in zijn geheel – dus inclusief mijzelf – zaken hebben laten liggen die we indertijd meteen hadden moeten oppakken.
Dit artikel verschijnt op 12 november in de nieuwste editie van het Vakblad fondsenwerving.