Validatiestelsel of revalidatiestelsel?
OpinieDe filantropische sector is nu al weer een tijd bezig om een validatiestelsel te bedenken. Dat is een soort systeem dat ervoor moet zorgen dat er zo weinig mogelijk misgaat, zodat het vertrouwen van het publiek in de goede doelen niet verdwijnt.
Om een of andere reden lijkt het met dat validatiestelsel niet echt te lukken. Dat is niet vreemd, want een stelsel dat voor de gehele non-profitsector moet gelden, vraagt overleg, afstemming en concessies. Toch zouden we het na een jaar of twee wel eens mogen zijn over de hoofdlijnen. Of zijn we als sector te ambitieus geweest en moeten we gewoon meer tijd nemen?
Achterban
De traditionele spelers zoals VFI branchevereniging van goede doelen, de koepel van de vermogensfondsen FIN, het Instituut Fondsenwerving en de kerken vertegenwoordigen grote delen van de non-profitsector niet. De samenwerkingsvorm SBF heeft een aantal maanden geleden het initiatief genomen om met meer geledingen in gesprek te gaan, zoals Partin, Partos, de universiteitsfondsen, de Samenwerkende Gezondheids Organisaties, Groene11, NOC*NSF, SUN Nederland. Dat was een goed idee: draagvlak is cruciaal. Maar dat betekent ook dat er nog veel tijd nodig is om alle neuzen in dezelfde richting te krijgen. Die tijd moet genomen worden. Ons werk is eeuwen oud. Er is geen enkele reden op een half jaar meer of minder te kijken, al vind ik wel dat het moet worden afrond binnen deze kabinetsperiode.
Wat beslist niet moet gebeuren, is eindeloos doorpraten. Houd intensieve, korte gespreksrondes, en zonder vervolgens een paar slimme betrokkenen af om voorstellen voor zelfregulering te produceren, rekening houdend met de fundamentele verschillen die er tussen bepaalde soorten organisaties nu eenmaal zijn. Die voorstellen moeten eenvoudig zijn en niet te uitgebreid, want daarmee schiet je toch je doel maar voorbij. De benodigde kennis en informatie is beschikbaar in een enorme stapel rapporten en gespreksverslagen en niet te vergeten bij het Centraal Bureau Fondsenwerving.
Centraal Bureau Fondsenwerving
Het CBF heeft aanvankelijk zijn kansen om inbreng te leveren laten schieten, door te koersen op instandhouding van de status quo. Recent lijkt het CBF teruggekomen op die strategie en is overleg gestart met allerlei relevante personen
en groepen. Van handhaven van het 'oude CBF', met zijn primair voor de traditionele goede doelen bedoelde, vrij rigide uitgevoerde regels, kan geen sprake zijn. Een van de weeffouten was indertijd de aansluiting bij de Raad voor de Accreditatie. Het zal ongetwijfeld voordelen gehad hebben, maar daardoor zijn toen ook de mogelijkheden om in te spelen op veranderende omstandigheden danig ingeperkt.
De nieuwe opstelling van het CBF maakt het gemakkelijker de kennis en ervaring bij die instantie, in te zetten voor een nieuw validatiesysteem, in de vorm van moderne zelfregulering. Het geeft de betrokkenen ook de kans na te denken over de relatie tussen de Kennisbank Filantropie en het CBF. Beide instellingen beschikken over belangrijk cijfermateriaal van en over goede doelen. Ook binnen de SBF is nog geen echte duidelijkheid over de rol van de Kennisbank in de filantropische sector en zeker niet over de financiering. Het naast elkaar laten voorbestaan van CBF en Kennisbank is een verkwisting van schaarse middelen, met als gevolg gebrek aan eenduidigheid en duidelijkheid: bij welke database moet je waarvoor zijn? Aan de oplossing van dit probleem kan het CBF met zijn nieuwe, open opstelling zeker een bijdrage leveren.
Overheid
Het leidende principe zou moeten zijn dat de overheid zich terughoudend opstelt ten opzichte van het particulier initiatief, zelfs als toezichthouder op de correcte toepassing van de anbirangschikking. Basaal nagaan of anbi's zich aan de spelregels houden is voldoende. Dat zijn in de eerste plaats de spelregels van de overheid zelf. Een koppeling met de spelregels van de fondsenwervingssector zelf, waarvoor een breed draagvlak in de wervende non-profitsector bestaat, hoeft niet te worden uitgesloten. Daarbij kan het geen kwaad om nog eens goed te kijken naar de onderliggende definities, als die er al zijn. Nu rechters zich over beslissingen moeten buigen anbi's hun rangschikking te ontnemen, wordt duidelijk hoe nodig dat is en hoe subjectief het begrip algemeen nut blijkt te zijn.
De overheid moet wel de mogelijkheid hebben om vast te stellen of de activiteiten van een non-profit een bedreiging zijn, voor de veiligheid van de samenleving en haar burgers. Dit is een lastig gebied, een blijvend spanningsveld. Nimmer mag de overheid als toezichthouder particuliere organisaties beperken die het tot hun taak rekenen de overheid kritisch te volgen. Voor bepaalde (vermogens)fondsen geldt dat mensenlevens in gevaar kunnen komen, als zekere informatie vrij beschikbaar komt. Toezicht en transparantie hebben functionele grenzen. Ook dat is een reden voor de overheid om terughoudend te zijn. Maar juist omdat overheden de neiging hebben om in het grijze gebied minder terughoudend te zijn dan staatsrechtelijk gewenst, is het van groot belang dat wij als non-profitsector bij de inrichting van het validatiestelsel het evenwicht naar de andere kant verplaatsen.
De essentie van particulier initiatief is dat het particulier initiatief moet blijven. De essentie van vrijheid van vereniging is dat het vrijheid van vereniging moet blijven. De essentie van fondsenwervende instellingen is dat zij een alliantie vormen met hun gevers, niet met de hele samenleving, hoe groot in sommige gevallen hun draagvlak ook is. Zodra iemand geeft, maakt hij deel uit van de gemeenschap van het goede doel in kwestie. Fondsenwerving lijkt binnen de definitie van het algemeen belang te vallen. We hebben het immers over de 'publieke offervaardigheid'. En dat suggereert een collectief belang. Maar publieke offervaardigheid bestaat in die zin helemaal niet. Waar de fondsenwervingssector op steunt, is individuele offervaardigheid. Dat is wezenlijk iets anders, maar daar ligt wel de kern van de fondsenwerving.
Giftenaftrek
De fiscale vrijstelling staat ter discussie. Als die verdwijnt is de bodem onder het convenant tussen overheid en filantropische sector weggeslagen. Ik kan me daarom niet voorstellen dat het gebeurt. Maar als ervan komt dan, heeft de overheid nog minder redenen om zich met onze sector te bemoeien. Het zou de hele discussie over het validatiestelsel ingrijpend beïnvloeden. Voordat de filantropische sector daarover het achterste van zijn tong laat zien, moet daarom vast staan dat de aftrek veilig gesteld is.
Foute doelen?
Er zou zo veel mis zijn met de sector dat het nu tijd is voor wetgeving, aldus o.a. de commissie-De Jong en aldus IF-voorzitter Kees Vendrik. Maar dat valt toch werkelijk op geen enkele wijze vol te houden zonder gedegen onderbouwing. En mocht er ooit serieus onderzoek naar gedaan worden, dan komt het neer op een aantal slordigheden en missers bij enkele goede doelen, die zowel in aantal als essentie geen enkele grond vormen voor de gedachte dat deze sector niet deugt.
Publieksvertrouwen
Ook het dalende publieksvertrouwen is voor sommigen reden te pleiten voor verdergaande wetgeving. Hoezeer daalt dat publieksvertrouwen eigenlijk? Het lijkt erop dat het publieksvertrouwen de laatste jaren wat onder druk staat, door kritiek van de pers en van het publiek zelf. Dat is prima, het houdt de zaak gezond.
Hoe belangrijk is het publieksvertrouwen voor de steun die de goede doelen vragen? Tenzij het onder het nulpunt daalt, is dat publieksvertrouwen van ondergeschikt belang. Er wordt wereldwijd een enorme hoeveelheid onderzoek gedaan naar het geefgedrag van mensen. Maar voor zover ik weet, wordt daarbij zelden de relatie bekeken tussen het geefgedrag én de professioneel gestelde geefvraag. Een van de strikvragen die we stellen aan deelnemers aan trainingen
en workshops is: noem eens een aantal redenen waarom mensen geven. Dat levert altijd een geweldig overzicht op, waarin steevast de belangrijkste ontbreekt. Mensen geven namelijk in de eerste plaats omdat het ze gevraagd wordt. Voor de steun die een non-profit weet te realiseren, is de belangrijkste indicator de professioneel gestelde geefvraag. Het publieksvertrouwen speelt daarbij een volstrekt ondergeschikte rol. Logisch ook: het publiek geeft niet aan goede doelen. Individuele mensen doen dat.
"Juist als de omstandigheden moeilijker worden, moeten we het de fondsenwervers gemakkelijker maken, we moeten ze steunen en waarderen."
We lijken er in de hele validatiediscussie van uit te gaan dat het niet goed zou zijn als de goede doelen minder steun zouden krijgen. Als dat een brede maatschappelijke ontwikkeling zou zijn, dan zou ik ook verontrust zijn. Maar daar is geen sprake van. Analyse van jaarcijfers van fondsenwervende instellingen levert steevast stijgers en dalers op. Zelfs nu de dalers prominent aanwezig zijn, zijn er ook veel stijgers. Dat lijkt vreemd, want met publieksvertrouwen kan dat niet verklaard worden. De belangrijkste oorzaak is waarschijnlijk dat de dalers de fondsenwerving niet op orde hebben en de stijgers wel. Goede doelen die er niet in slagen hun zaak goed te bepleiten, zijn hun bestaansrecht kwijt. Het kritische publiek is dan onze bondgenoot.
Ruud Lubbers: geen bange mensen
De omstandigheden waarin fondsenwervers hun werk moeten doen zijn stukken slechter dan een jaar of vijftien geleden. We komen daar in dit blad binnenkort uitgebreid op terug. Als je de recente cijfers goed analyseert, waar Walter van Kaam op zijn blog Fundraiser Online uitstekend in slaagt, ziet het er niet heel vrolijk uit. Volgens mij komt dat doordat in veel directie- en bestuurskamers van fondsenwervende instellingen, fondsenwerving nog altijd niet als een vak wordt gezien, maar als een soort uit de hand gelopen vrijwilligerswerk. Op directie- en bestuursniveau ontbreekt meestal de kennis om de eigen fondsenwervers goed te beoordelen, de juiste vragen te stellen. Vooral als er geïnnoveerd en geïnvesteerd moet worden, moeten directies en besturen de juiste instrumenten hebben om de gevraagde budgetten te beoordelen. Ontbreekt die kennis, dan ontstaat risicomijdend gedrag, gebaseerd op angst voor de publieke opinie. Men is dan bang dat er iets mis kan gaan, met alle publicitaire gevolgen van dien. Die angst werkt verlammend op de fondsenwerving. Angst past diegenen niet die actief zijn in de frontlinies van de veranderende samenleving. Dat brengt nu eenmaal de risico's met zich mee, die zich voordoen als je je doelstelling serieus en krachtig nastreeft. Oud-minister-president Ruud Lubbers zei ooit in Vakblad Fondsenwerving, dat de fondsenwerving geen sector is voor bange mensen. Juist als de omstandigheden moeilijker worden, moeten we het de fondsenwervers gemakkelijker maken, we moeten ze steunen en waarderen. En we moeten ze de juiste middelen geven. Ook dat moet in overweging genomen worden, bij het ontwikkelen van de zelfregulering.
Revalidatiestelsel
Een vergaand validatiestelsel kan geen oplossing zijn voor een probleem dat we niet hebben. Tegen diegenen die wel geloven in de heilzame werking van intensieve regelgeving, zeg ik: kijk eens rond in die sectoren waarin we het in regelgeving zoeken. Nooit meer een bankencrisis? Kom op zeg. Nooit meer een grote accountant die de fout in gaat. Dat geloof je toch zelf niet? Je kunt ook gewoon bij een fietsersstoplicht in Amsterdam gaan staan om te zien wat regelgeving betekent voor gewone mensen, zoals wij.
Misschien moeten we het over een revalidatiestelsel hebben. Want wat echt nodig is, is dat de filantropische sector zich weer opricht en dat elke instelling haar zaak onverschrokken bepleit. Want dat hoort bij dit werk en bij doelstellingen, waaraan de publieke opinie ondergeschikt is. Want de simpele waarheid zou moeten zijn: 'we zijn heel blij met uw gift, maar als u niet geeft: even goede vrienden.' Alle betrokkenen zouden moeten uitdragen dat ze trots zijn op het werk dat fondsenwervers doen, en aangeven dat de filantropie bij uitstek een sector is waar helemaal niets mis mee is en die we als samenleving heel hard nodig hebben.
En dat moet bekrachtigd worden met goede zelfregulering: een han- teerbaar en inzichtelijk stelsel van gedragsregels, waarvan de principes voor elke fondsenwervende non-profit gelijk zijn, maar die rekening houden met de structurele verschillen tussen organisaties, zodat er een gelijk peelveld ontstaat tussen grote en kleine goede doelen en alle andere wervende non-profits. Als daar meer tijd voor nodig is dan gehoopt, dan is dat maar zo. Zolang de ambitie om er met elkaar uit te komen maar blijft.
Jaap Zeekant
Jaap Zeekant nam in 1994 het initiatief tot de oprichting van het Nederlands Genootschap van Fondsenwervers, inmiddels opgegaan in het Instituut Fondsenwerving. Als directielid van de Nederlandse Brandwonden Stichting was hij in de jaren 90 nauw betrokken bij de oprichting van VFI branchevereniging van goede doelen en de inrichting van het Keurmerkstelsel van het Centraal Bureau Fondsenwerving. Columns en opinieartikelen in Vakblad Fondsenwerving zijn altijd op persoonlijke titel.
Dit artikel verscheen eerder in Vakblad fondsenwerving, jaargang 16, nummer 5