De afgelopen jaren wisten Nederlandse musea een steeds groter deel van hun inkomsten zelf te genereren. Belangrijkste, en groeiende inkomstenbron is het entreekaartje. In 2014 nam het aantal bezoekers toe met 2,7 miljoen. Musea ontvingen in de periode 2011 t/m 2014 steeds minder subsidie. Het blijkt uit de publicatie Museumcijfers 2014, die in december 2015 verscheen. Traditionele fondsenwervende activiteiten van de musea spelen maar een kleine rol bij de groei.
Sectorbreed zijn musea er tussen 2011 en 2014 in geslaagd hun eigen inkomsten met 29% te vergroten, ondanks de economische crisis. De inkomsten uit entreegelden zijn de belangrijkste bron, maar ook opbrengsten uit horeca, winkel en sponsoring dragen hieraan bij. Musea met een subsidiekorting hebben ook hun lasten terug gebracht om na een vermindering van de subsidie de begroting sluitend te krijgen: dat slaagt niet altijd.
Het totaal aan baten dat in de musea omgaat, bedraagt 909 miljoen euro (in 2013 was dit nog ruim 857 miljoen euro). Daarvan verdienen de musea 411 miljoen euro zelf. Het subsidieaandeel (55%) dat de musea in 2014 krijgen is met 3 procentpunt gedaald t.o.v. 2013. In 2011 bedroeg het subsidieaandeel nog 62% van alle baten.
Entree stijgt
De eigen inkomsten van musea bestaan voor het grootste deel uit inkomsten uit entreegelden (inclusief museumkaart). Het aandeel van de entreegelden is tussen 2011 en 2014 gestegen. Daar staat tegenover dat het aandeel van de inkomsten uit horeca en winkel is gedaald. Doormiddel van giften en sponsoring wordt in totaal 12 procent van de eigen inkomsten geworven. Dat percentage is in 2014 gelijk aan 2011. Omdat het totaal aan inkomsten stijgt is er derhalve wel sprake van een nominale stijging van deze baten.
Vrijwilligers
Musea doen een groot beroep op vrijwilligers. Onbetaalde krachten, zoals vrijwilligers en stagiairs voeren in 2014 39% van alle werkzaamheden in de musea uit. Dit percentage is licht gedaald ten opzichte van 2013. Volgens de onderzoekers komt dit doordat er een aantal musea nieuw zijn opgenomen in het onderzoek die minder gebruik maken van onbetaalde krachten. De trend in de voorgaande jaren was juist dat het percentage onbetaalde krachten steeg, vooral geschiedenismusea (49%) en musea voor techniek (44%) kennen hoge percentages onbetaalde krachten.
Enkele trends uit het rapport:
- Het percentage inkomsten dat musea zelf uit de markt weten te halen stijgt van 38% in 2011 door naar 45% in 2014.
- Tussen 2011 en 2014 dalen de subsidies – nog los van de 6% inflatie – in totaal met ruim 5%, terwijl de eigen inkomsten – ondanks de economische crisis – met bijna 29% stijgen.
- Met minder subsidie realiseren musea een forse stijging van het aantal bezoeken. Daardoor daalt de subsidie per bezoek tussen 2011 en 2014 maar liefst met 28%.
- Het percentage buitenlandse bezoeken blijft in 2014 stabiel, maar is in voorgaande jaren sterk gestegen
- Het aantal banen in de sector is licht gestegen en dit geldt ook voor het aantal vrijwilligers.
- De stijging van het aantal museumkaarthouders zet door. (1,1 miljoen in 2014)